


De processen van fossielen: begrijpen hoe fossielen zich vormen
Fossilisatie is het proces waarbij organisch materiaal wordt vervangen door mineralen om een fossiel te creëren. Dit kan via verschillende mechanismen gebeuren, waaronder:
1. Permineralisatie: Dit is de meest gebruikelijke methode van fossielen, waarbij grondwater dat mineralen bevat, door het organisme stroomt en de cellen en weefsels vervangt door mineralen zoals silica of calciumcarbonaat. Na verloop van tijd wordt het oorspronkelijke materiaal van het organisme geleidelijk vervangen door de mineralen, waardoor een fossiel ontstaat.
2. Impressie-fossielisatie: Bij dit proces wordt het organisme begraven in sediment en in de loop van de tijd samengedrukt, waardoor het plat wordt en zijn driedimensionale vorm verliest. Het oorspronkelijke materiaal van het organisme wordt niet vervangen door mineralen, maar er wordt een afdruk van het organisme gemaakt in het omringende gesteente.
3. Vervangingsfossilisatie: Dit vindt plaats wanneer het oorspronkelijke organische materiaal volledig wordt vervangen door mineralen, bijvoorbeeld wanneer een boomstam na verloop van tijd wordt vervangen door silica of calciet.
4. Compressie-fossielisering: Bij dit proces wordt het organisme samengedrukt en afgevlakt, waardoor het zijn driedimensionale vorm verliest. Het oorspronkelijke materiaal van het organisme kan geheel of gedeeltelijk worden vervangen door mineralen.
5. Chemische fossielen: Dit is een zeldzame vorm van fossielen die optreedt wanneer een organisme in sediment wordt begraven en chemische veranderingen ondergaat waardoor de structuur en details behouden blijven. Fossiliseerbaar verwijst naar het vermogen van een organisme of een deel van een organisme om als fossiel te worden bewaard. Niet alle organismen zijn fossielenbaar, omdat de omstandigheden die nodig zijn voor fossielen vrij specifiek zijn. De aanwezigheid van mineraalrijk water, het begraven in sediment en de afwezigheid van zuurstof zijn bijvoorbeeld allemaal nodig om fossielen te laten plaatsvinden. Bovendien moet het organisme snel na de dood worden begraven om bederf en opruiming te voorkomen, waardoor het fossiel kan worden vernietigd.



