


Niet-bewijsbaar bewijsmateriaal in juridische procedures begrijpen
Niet-probatief verwijst naar bewijsmateriaal dat niet voldoende of betrouwbaar genoeg is om als bewijs van een feit of kwestie in kwestie te worden beschouwd. Met andere woorden, het is bewijsmateriaal dat niet voldoende gewicht of geloofwaardigheid heeft om een conclusie of oordeel te ondersteunen. Voorbeelden van niet-bewijsmateriaal zijn: 1. Horen zeggen: verklaringen afgelegd door iemand anders dan de getuige die getuigt, aangezien deze niet gebaseerd zijn op persoonlijke kennis of observatie.
2. Speculatie: meningen of gissingen die niet gebaseerd zijn op feiten of betrouwbare informatie.
3. Geruchten: niet-geverifieerde en niet-onderbouwde rapporten of roddels.
4. Op geruchten gebaseerd bewijs: bewijs dat gebaseerd is op geruchten, zoals getuigenissen over wat iemand anders heeft gezegd of gedaan. Indirect bewijs: bewijs dat indirect een feit of conclusie ondersteunt, maar dit niet direct bewijst. Leidende vragen: vragen die het antwoord suggereren of op een manier zijn geformuleerd die de reactie van de getuige beïnvloedt.
7. Onterecht verkregen bewijsmateriaal: bewijsmateriaal dat op illegale of onethische wijze is verkregen, bijvoorbeeld door illegale huiszoeking of inbeslagneming.
8. Bewijs dat te oud is: bewijs dat te oud is om betrouwbaar te zijn, zoals bewijs van een feit dat meer dan een bepaald aantal jaren geleden heeft plaatsgevonden. Het is belangrijk op te merken dat niet-bewijsmateriaal nog steeds toelaatbaar kan zijn in de rechtbank als het relevant is aan de zaak en voldoet aan bepaalde wettelijke vereisten, maar wordt niet beschouwd als bewijs van een feit of kwestie in kwestie.



