RSA-codering begrijpen: hoe het werkt en de beperkingen ervan
RSA (Rivest-Shamir-Adleman) is een veelgebruikt coderingsalgoritme met publieke sleutels dat is gebaseerd op de moeilijkheid om grote priemgetallen in factoren te ontbinden. Het werd voor het eerst beschreven in 1978 door Ron Rivest, Adi Shamir en Leonard Adleman. Het basisidee achter RSA is het gebruik van twee grote priemgetallen, één voor codering en één voor decodering. Het coderingspriemgetal wordt openbaar gemaakt, terwijl het decoderingspriemgetal privé blijft. Om een bericht te coderen, wordt het bericht vermenigvuldigd met het coderingspriemgetal, en vervolgens wordt het resultaat gemoduleerd met het decoderingspriemgetal. Dit levert een cijfertekst op die alleen kan worden gedecodeerd door iemand met het bijbehorende decoderingspriemgetal. RSA wordt veel gebruikt in veilige communicatieprotocollen zoals SSL/TLS, PGP en SSH. Het wordt ook in veel andere toepassingen gebruikt, zoals digitale handtekeningen en beveiligde stemsystemen. Een van de redenen waarom RSA zo wijdverbreid wordt gebruikt, is dat het als zeer veilig wordt beschouwd. Het is in de loop der jaren zelfs uitgebreid getest en nog niemand heeft een manier gevonden om grote RSA-sleutels efficiënt te factoriseren. Dit betekent dat RSA wordt beschouwd als een eenrichtingsfunctie, in die zin dat het gemakkelijk is om gegevens te versleutelen met RSA, maar het is erg moeilijk om de gegevens te ontsleutelen zonder de bijbehorende decoderingssleutel. RSA heeft echter wel enkele beperkingen. Het kan bijvoorbeeld relatief langzaam zijn in vergelijking met andere versleutelingsalgoritmen, en het vereist een aanzienlijke hoeveelheid geheugen om grote sleutelbewerkingen uit te voeren. Bovendien is RSA kwetsbaar voor bepaalde soorten aanvallen, zoals zijkanaalaanvallen en kwantumaanvallen. Als gevolg hiervan raden veel experts aan om in bepaalde situaties andere versleutelingsalgoritmen te gebruiken, zoals elliptische curve-cryptografie of op roosters gebaseerde cryptografie.